Historisch overzicht


In dit chronologisch overzicht worden een aantal personen genoemd die - meestal in geschrift - hebben bijgedragen tot onze kennis over de Bromeliaceae. Bij de beschrijving van de bromeliageslachten zal aan sommige van hen worden gerefereerd.

1492 C. Columbus en zijn reisgenoten aanschouwen als eerste Europeanen bromelia's. Zij dachten te toen te hebben met een bijzondere boom: "een boom met verschillende soorten takken aan dezelfde stam, zo apart dat het het grootste wereldwonder is. Zo heeft bijvoorbeeld de ene tak bladeren als riet, de andere als van de mastikboom; en aldus op een boom vijf of zes soorten, allemaal zo verschillend".

1623 Gaspar Bauhin, Zwitsers fysicus en botanicus, beschrijft als eerste een Tillandsia in "Pinax Theatri Botanici". Deze soort wordt in 1737 als T. utriculata door Linnaeus beschreven.

1703 Charles Plumier, Franse priester/botanicus, publiceert zijn "Nova Plantarum Americanarum Genera" waarin o.a. Tillandsia paniculata wordt beschreven. Plumier bereisde o.a. West Indië als de botanicus van koning Lodewijk XIV.
Naar de man wiens naam doorgaans als Olaf Bromel wordt weergegeven heeft Plumier de bromelia genoemd (1703). Linnaeus krijgt vaak deze eer omdat de namen die Plumier publiceerde later ongeldig werden verklaard door een internationaal botanisch congres dat het werk van Linnaeus (Species Plantarum) als basis beschouwde voor de botanische naamgeving. Bromel, wiens naam ook vermeld wordt als Olof Ole Bromell, Olaus Bromel, Olaus Olai Bromelius, Olavus Olavi Bromelius en Olaum Bromelium, werd geboren in Orebro, Zweden in 1639 en stierf in 1705. Hij studeerde theologie en medicijnen, behaalde in Leiden in 1673 zijn medische graad en werd arts in het district Göteborg in 1691. Hij werd bekend door publicatie's over tuinieren en de lokale flora van zijn streek.





1753 Carolus Linnaeus (Zweden) beschrijft 2 geslachten (Bromelia en Tillandsia, genoemd naar Zweedse botanici) en 14 soorten in "Genera et Species Plantarum". Linnaeus schreef in botanisch Latijn en maakte aldus zijn werk toegankelijk binnen Europa. Hij geldt als de grondlegger van de botanische naamgeving, bestaande uit geslachts- en soortnaam. Zijn "Hortus Cliffortianus" werd geschreven in opdracht van de Nederlander George Clifford die in 1737 zijn plantenverzameling liet inventariseren.

1755 Nicolaus Jacquin, Nederlander, werd de eerst bekende verzamelaar van bromelia's (in de West, Colombia en Venezuela). Hij verzamelde voor het Weense Schönbrunn in opdracht van keizer Frans I.

1777-1778 H. Ruiz en J. Pavón (Spanje) bereizen Peru; resultaat 28 nieuwe bromelia-soorten. Ook maken zij een reis naar Chili in opdracht van koning Carlos III.

1789 A. L. de Jussieu (Frankrijk) geeft de bromeliafamilie de naam "Bromeliae".

1799-1802 A. von Humboldt en A. Bonpland: de Orinoco-expeditie. Hoewel er uiteindelijk slechts 19 bromelia's zijn beschreven als uitvloeisel van deze expeditie wordt hier aandacht aan von Humboldt gegeven vanwege zijn grote betekenis voor de (botanische) wetenschap. Universeel geleerde Alexander von Humboldt (1769-1859, geboren en gestorven in Berlijn) werd wereldberoemd als auteur, reiziger en universeel geleerde. Zijn naam kunnen we op veel plaatsen in de wereld tegenkomen. In 1799 begon hij met zijn assistent Aimé Bonpland , botanicus en zoöloog, aan een expeditie naar Centraal- en Zuid-Amerika. Met toestemming van de Spaanse koning Karel IV zetten ze voet aan wal in Venezuela. De Orinoco-reis duurde van 30-3 tot 23-6 1800 en op deze reis ontdekten ze de verbinding tussen deze rivier en de Amazone (via de Rio Negro). Later gingen ze naar Cuba, Colombia, Ecuador, Peru en Mexico. Op 3-8 1804 keerden zij te Bordeaux in Europa terug. Al met al was het de grootste en aan wetenschappelijke resultaten rijkste reis (op zoölogisch, medisch, mineralogisch, geologisch, taalkundig, klimatologisch en botanisch gebied) die iemand zonder officiële hulp ooit heeft ondernomen (von Humboldt had een aardige erfenis van zijn moeder). Bij de uitwerking van alle verzamelde gegevens verzekerde von Humboldt zich van de medewerking van 50 schilders, graveurs en andere kunstenaars. Na 30 jaar werk verscheen in 1834 het laatste en 35e deel van "Voyage aux regions equinoxiales du nouveau continent". In totaal 9000 bladzijden. Op het gebied van de botanie werden meer dan 8000 planten beschreven, waarvan 4000 nieuw voor de wetenschap. Dit werk werd uitbesteed aan Carl Sigismund Kunth die na 22 jaar arbeid "Nova Genera et Species Plantarum" publiceerde.

1805 J. H. Jaume de Saint-Hilaire (Frankrijk) geeft d.m.v. het achtervoegsel "aceae" de bromeliafamilie de naam "Bromeliaceae".

1817-1820 P. von Martius en B. von Spix (Duitsland) maken een expeditie in Brazilië; 6500 planten worden beschreven in "Flora Brasiliensis" en andere werken. Philipp von Martius en Baptist von Spix reisden in opdracht van de Maximilian I van Oostenrijk en brachten 20.000 herbariumplanten mee naar huis. Onder de beschreven planten waren 405 bromelia's. De Flora omvatte 40 delen en werd gepubliceerd tussen 1840 en 1906; het is het grootste florawerk ooit over een land vervaardigd.

1822-1832 E. Poeppig bereist Noord en Zuid Amerika. Eduard Poeppig (1798-1868), geboren in Plauen (Saxen), botanicus en medicus, maakte geïnspireerd door von Humboldt een zeer langdurige reis naar Amerika; vanuit Hamburg arriveerde hij in juli 1822 in Cuba. Het verzamelde materiaal stuurde hij op naar Leipzig, dit gebeurde ook vanuit de VS (Baltimore). Van daaruit voer hij om de Kaap naar Chili (1827). Na lange omzwervingen in het Amazonegebied van Peru en Brazilie, waar hij 2300 planten verzamelde waaronder tientallen bromelia's, reisde hij in 1832 terug naar Europa. Zijn kollecties in de herbaria van Leipzig en Berlijn zijn in de oorlog grotendeels verloren gegaan. Naast reisbeschrijvingen publiceerde hij een driedelig werk met plantbeschrijvingen (1835-1845).

1831 D. von Schlechtendal en A. von Chamisso publiceren Tillandsia-beschrijvingen. Diedrich von Schlechtendal (1794-1866) was een vooraanstaand botanicus en uitgever van het tijdschrift Linnaea. Hij was directeur van de hortus in Halle. Eveneens uit Berlijn kwam Adelbert von Chamisso (1781-1838) die behalve zijn met von Schlechtendal gedeelde belangstelling voor botanie ook schrijver en dichter was. In 1815 begon von Chamisso aan een driejarige expeditie per zeilschip om de wereld waarbij hij meer dan 30 Tillandsia's verzamelde die hij later met von Schlechtendal beschreef in het tijdschrift Linnaea. Samen werkten ze in het herbarium van de Berlijnse hortus.

1835-1854 J. Linden verzamelt in Zuid-Amerika en begint een bromelia-kwekerij. De Belg Jean Jules Linden (1833-1886) was één der eerste kwekers van bromelia's (hij nam in 1870 de kwekerij van A. Verschaffelt te Gent over) en gaf een stimulans aan de sierteelt; ook was hij directeur van de Brusselse hortus. Speciaal de omgeving van Gent in België werd de bakermat in Europa voor de bromelia-cultuur. In 1835 werd Linden door de regering naar Brazilië en Mexico gezonden om planten te verzamelen. Ook Louis van Houtte van de botanische tuin te Brussel verzamelde in Brazilië en begon een plantenkwekerij bij Gent waar in 1836 Aechmea fasciata werd geïntroduceerd. De eerste gecultiveerde bromelia was Guzmania lingulata die al in 1776 in Europa werd ingevoerd; Vriesea splendens zou spoedig volgen en deze drie soorten zijn nog steeds de bekendste sierbromelia's.

1857 J. Beer (Oostenrijk) publiceert het eerste boek dat uitsluitend gewijd is aan bromelia's : "Die Familie der Bromeliaceën" met 31 geslachten en 237 soorten. Johann Georg Beer (1803-1873) zocht naar methoden om orchideeën (waar hij ook enkele boeken over schreef) en bromelia's beter te laten groeien. Ook probeerde hij de toen bekende soorten in een taxonomisch systeem onder te brengen waarbij hij zich echter niet baseerde op de bloei-kenmerken van de plant maar meer op de totale groeivorm. Hierbij maakte hij gebruik van tekeningen en hem ter beschikking staande levende planten. Hij was directeur van de hortus in Berlijn.

1865-1885 E. Morren (België), directeur van de Luikse botanische tuin, publiceert veel over bromelia's . Edouard Morren (1833-1886) trad in de voetsporen van zijn vader Charles en werd evenals deze professor in de botanie. Hij illustreerde veel bromelia's in het blad "La Belgique Horticole" en was daar ook redacteur van. Hij beschreef 77 nieuwe soorten en kweekte in 1876 ook de eerste hybride. Twee van zijn leerlingen waren André en Mez. Voor zijn werk maakte Morren gebruik van de plantenverzameling van Jacob Makoy. De hortus in Luik was in België het centrum van de kennis over bromelia's. Opvolgers van Morren als directeur van de hortus waren Marechal en nadien Chevalier.

1874 A. Grisebach (Duitsland) publiceert "Plantae Lorentziana" waarin de kollectie van de Argentijn Lorentz beschreven wordt (o.a. Tillandsia lorentziana). August Grisebach (1814-1879) was medicus en botanicus. Zelf maakte hij een botanische expeditie naar de Balkan. Hij werd een autoriteit op het gebied van plant-geografie. Hij beschreef de plantenkollekties van de Argentijnen Lorentz en Hieronymus en de flora van de Britse West Indische eilanden. In 1872 kwam hij tot het monumentale werk "Die vegetation der erde nach ihrer klimatischen anordnung". Hij was ook directeur van de hortus in Göttingen.

1875-1876 E. André (Frankrijk) maakt een grote expeditie naar Colombia en Ecuador . Edouard Francois André (1840-1911) werd sterk geïnspireerd door Morren, die ook zijn mentor was. Hij hield zich aanvankelijk bezig met landschapsarchitectuur. Bekende parken zijn door hem ontworpen (Bois de Boulogne en Vincennes in Parijs, Funchal op Madeira, Villa Borghese in Italië en tientalle andere parken in geheel Europa). Daarnaast publiceerde hij tussen 1860 en 1890 veel in de periodieken "Revue Horticole" en "L'Illustration Horticole" waarbij hij veel aandacht aan bromelia's gaf. In november 1875 begon hij zijn grote expeditie in Noord Colombia (Barranquilla), gefinancieerd door de Franse regering. Met een groep botanici en wetenschappers volgde hij ongeveer de route van von Humboldt en Bonpland uit 1801. Na een jaar van grote ontberingen arriveerde hij in het zuiden van Ecuador (Loja), het eindpunt van de reis. Tussen de duizenden verzamelde planten en dieren bevonden zich 129 soorten bromelia's waarvan bijna 100 nog onbekend. In het boek "Bromeliaceae Andreanae", gepubliceerd in 1889, werden ze beschreven.

1879 H. Wawra (Oostenrijk), expeditie naar Brazilië. Dr. Heinrich Wawra ( 1831-1887), Ritter von Fernsee, maakte deze expeditie in gezelschap van de prinsen August en Ferdinand von Saxen-Coburg. Zij bereisden in juni-juli de provincie Rio de Janeiro per trein. Hij vond 45 nieuwe bromelia-soorten die hij beschreef in het Oosterijkse botanische tijdschrift. Ook werden er fraaie illustraties gepubliceerd in "Itinera principum S. Coburgii ... " (1883-1888).

1880 H. Witte, hortulanus in Leiden, verzamelt en kruist bromelia's. In 1894 zijn er in Leiden al 334 soorten bromelia's aanwezig.

1889 J. Baker van Kew Gardens (Engeland) publiceert het "Handbook of the Bromeliaceae". John Gilbert Baker (1834-1920) kwam in 1866 te werken in het herbarium van Kew waarvan William Hooker toen directeur was. Hij gaf ook botanische les bij diverse instellingen. De bronnen voor het handboek over bromelia's waren de Kew-kollectie en de nalatenschappen van E. Morren en A. Glaziou. Er zijn 800 soorten systematisch in beschreven.

1935 C. Mez (Duitsland) publiceert "Das Pflanzenreich" over de taxonomie van de Bromeliaceae. Carl Mez (1866-1944) beschreef in zijn publikatie de klassifikatie zoals die in wezen ook nu nog geldig is. "Das Pflanzenreich" beschreef 1516 bromelia-soorten (de eerste druk in 1896 nog slechts 997). Zijn uitgangsmateriaal was het werk van André en Baker. Mez werd in 1899 professor in de systematische botanie aan de universiteit van Halle. In 1910 werd hij directeur van de hortus in Köningsberg (Pruisen). Onder zijn vele publikaties waren er nog vier over bromelia's, deze verschenen tussen 1894 en 1935. Mez beschreef ook de werking van de trichomen.

1950 M. Foster (USA) verzamelaar/publicist en mede-oprichter van de Bromeliad Society. Mulford Foster (1888-1978) was de grote promotor van bromelia's in de VS. Hij was landschapsarchitect en maakte vanaf 1935 veel reizen in Latijns Amerika (samen met zijn vrouw Racine) waarbij hij meer dan 200 nieuwe bromelia-soorten vond. Hij gaf bekendheid aan Puya raimondii door een artikel in National Geographic Magazine (1950).

1950-1965 W. Richter publiceert over de cultuur van bromelia's. Walter Richter (1904-1997), bromeliateler uit het voormalig Oost-Duitsland, was de eerste die met zijn boeken - het bekendste is "Zimmerpflanzen von Heute und Morgen: Bromeliaceen" - de kennis over cultuur en verzorging van bromelia's voor een breed publiek toegankelijk maakte.

1974 L. B. Smith & R. J. Downs beschrijven alle op dat moment bekende bromelia's. Publicatie in de reeks "Flora Neotropica". Lyman Smith (1904-1997, USA) werd al jong taxonoom. Vanaf 1929 reisde hij o.a. in Brazilië om de bromelia's in hun natuurlijke omgeving te bestuderen. Hij maakte studies in vele Europese herbaria. Tussen 1931 en 1947 was hij verbonden aan het herbarium van de Harvard-universiteit en daarna aan het Smithsonian instituut in Washington. Zijn publicaties over de flora van Latijns Amerika en speciaal bromelia's zijn zeer talrijk.

1954-1990 W. Rauh van de universiteit Heidelberg ontdekt en beschrijft veel nieuwe soorten. Werner Rauh (1913-2000) was naast L. Smith de grote autoriteit op het gebied van bromelia's in de twintigste eeuw. Ook is hij de specialist voor de succulenten van Madagascar. Vanaf 1954 heeft hij veel gereisd in o.a. Latijns Amerika en Afrika en daarbij veel nieuwe soorten gevonden en beschreven. Van 1960 tot 1982 was hij directeur van de hortus van de universiteit te Heidelberg.